Het Nederlandse
onderwijs doet het in internationale vergelijkingen goed. Toch is het
Nederlandse onderwijs niet goed voorbereid op de toekomst. Drie risico's staan
verdere verbetering en vernieuwing in de weg, zo stelt de Onderwijsraad. Er is een te smalle kijk op wat het onderwijs leerlingen en studenten moet bijbrengen;
scholen hebben te weinig ruimte om te variëren en te vernieuwen; en de
eigenwaarde van leerlingen die niet goed presteren op basisvaardigheden staat
onder druk.
De risico’s omvormen tot uitdagingen:
Een smalle kijk op onderwijskwaliteit leidt tot verschraling van het aanbod en staat verbetering in de weg. Voor zowel overheid als onderwijsprofessionals liggen er nieuwe uitdagingen. Goed onderwijs zorgt ervoor dat álle kinderen hun capaciteiten kunnen ontwikkelen; draagt bij aan een stabiele, gezonde samenleving; en is nodig om de Nederlandse ambitie waar te maken om in de top vijf van de meest concurrerende kenniseconomieën ter wereld te komen. Wat moet er gebeuren om de belemmeringen weg te nemen voor verdere kwaliteitsverbetering van het onderwijs?
Uitdaging 1: Maak brede kwaliteit inzichtelijk
In de afgelopen periode was de aandacht eenzijdig gericht op meetbare doelen, in het bijzonder op het verhogen van taal- en rekenprestaties. Veel minder beleidsaandacht was er voor het bredere vakkenaanbod, algemene vorming en beroepspraktijkvorming. De raad vindt dat beleidsmakers, onderwijsinstellingen, leraren en anderen gezamenlijke indicatoren moeten ontwikkelen voor de opbrengsten van vakken als geschiedenis, economie, filosofie, cultuureducatie, maar ook van burgerschapsvorming en aandacht voor zelfstandig problemen oplossen, samenwerken, communiceren en ICT-geletterdheid.
Uitdaging 2: Stuur op hoofdlijnen, en vraag scholen een grotere professionele inbreng
Scholen hebben - door prestatie verhogende maatregelen - onvoldoende ruimte om accenten te leggen in hun onderwijsaanbod of om te vernieuwen. De overheid moet meer sturen op hoofdlijnen. Ze moet de regie nemen bij belangrijke bestuurlijke vraagstukken, maar voor de onderwijsinhoud instellingen juist ruimte geven. Daarvoor is meer professionaliteit in het onderwijsveld nodig. De raad vindt dat er ook meer eisen gesteld moeten worden aan schoolleiders en schoolbestuurders.
Uitdaging 3: Zorg voor meer waardering van niet-cognitieve capaciteiten
Niet iedereen hoeft te excelleren op het cognitieve domein. De samenleving heeft ook behoefte aan creativiteit, probleemoplossend vermogen, samenwerking, culturele en morele sensitiviteit, zorgzaamheid en vakmanschap. Om de eigenwaarde van álle jongeren te bevorderen en iedereen optimale levenskansen te bieden, is hiervoor meer waardering nodig. De raad pleit voor aantrekkelijk en goed beroepsonderwijs, met voldoende ruimte voor de praktijk, zodat vakmanschap ruim baan krijgt.
Acht trends
Op basis van een brainstorm met leraren uit het werkveld en gevoed door de publicatie; “Trends Shaping Education” van de OECD zijn 8 trends geïdentificeerd die impact zullen hebben op het beroep van leraar in 2020.
Deze trends zijn geordend op basis van een inschatting van de impact die ze zullen hebben op het beroep van de leraar en een inschatting van de (on)voorspelbaarheid van de trend. De Nederlandse afkorting voor OECD is OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). De OESO is een organisatie opgericht door dertig lidstaten, telt 2500 medewerkers en heeft een budget van € 343 miljoen euro per jaar. Hoofddoel van de organisatie is het ondersteunen van nationale regeringen bij het maken van internationale vergelijkingen en onderzoeken ter ondersteuning van de beleidsvorming op het niveau van de lidstaten.
1. Marktwerking en focus op output
De publieke sector wordt steeds meer gestuurd vanuit het principe van marktwerking, waarbij instellingen en bedrijven onderling concurreren op prijs en kwaliteit. Ouders en leerlingen (de klanten van scholen en leraren) maken hun afwegingen mede op basis van publieke ranglijsten en merkbekendheid. De overheid vult haar verantwoordelijkheid in door het ontwikkelen van ‘objectieve’ en gestandaardiseerde instrumenten die inzicht moeten geven in de output van scholen en leraren.
2. Flexibilisering van arbeid, carrière als onderneming
Maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot een steeds grotere flexibilisering van de arbeidsmarkt. Flex-werk, ondernemerschap en zelfstandige professionals zie je in steeds meer sectoren. Dat vraagt van professionals om te investeren in hun arbeidsmarktwaarde en hun carrière als onderneming te zien. Voor het onderwijs betekent dat enerzijds dat leraren hun leerlingen moeten voorbereiden op een flexibele loopbaan en anderzijds dat leraren zelf steeds meer geconfronteerd worden met flexibilisering van het leraarsberoep en moeten investeren in professionalisering.
3. Geglobaliseerde kenniseconomie
Mede als gevolg van technologische ontwikkelingen verandert de samenleving in hoog tempo. In de onderlinge concurrentie tussen economieën speelt het ontwikkelen, benutten en toepassen van kennis een belangrijke rol. Dat vraagt om steeds hogere kwalificaties. Traditionele grenzen tussen groepen en landen verdwijnen.
Voor leraren betekent dat dat zij leerlingen moeten voorbereiden op een geglobaliseerde kenniseconomie, waarbij creatieve informatievaardigheden centraal staan en dat internationale uitwisselingen meer en meer onderdeel worden van het curriculum. Leraren zelf zullen ook meer en meer betrokken zijn in internationale netwerken om kennis uit te wisselen en zelf bijdragen aan de ontwikkeling van (praktijk)kennis door onderzoek binnen de eigen praktijk. Dit zal in toenemende mate kwalificaties op masterniveau vragen
4. Oog voor verschillen
Leraren worden in hun klas geconfronteerd met verschillen tussen leerlingen, verschillen zowel qua niveau, sociaal culturele achtergrond, leerstijl, etc. Tegelijk is er steeds meer aandacht voor de ontwikkeling van eenduidige referentiekaders die als norm voor alle leerlingen gelden en steeds minder ruimte laten om in te spelen op individuele kenmerken of voorkeuren van leerlingen. De beweging richting inclusief onderwijs vraagt echter een grote mate van adaptiviteit van de leraar om actief in te spelen op de verschillen tussen kinderen. Op macroniveau kan de school zowel een rol spelen als emancipatiemotor voor leerlingen uit de lagere sociale klassen, als ook de sociale ongelijkheden in de samenleving in stand houden.
5. School als sociaal anker
In een samenleving waarin individualisering en risico’s van intoleratie aanwezig zijn, is het van belang om te sturen op sociale cohesie. Vraag is welke rol de school en de leraar daarin moeten spelen. Brede school ontwikkelingen en aandacht voor burgerschap benadrukken een uitdrukkelijke rol voor de leraar, terwijl tegelijk er een roep is om de school vooral te focussen op haar kerntaak: het aanleren van basiskennis en vaardigheden, met name op het terrein van rekenen en taal.
6. Verantwoordelijkheid en controle in het onderwijs
Aan de ene kant is er in toenemende mate aandacht voor een leidende rol voor de onderwijsprofessional. Professionele ruimte en autonomie, een beroepsgroep, kortom de ’professional in the lead’. Aan de andere kant worden schoolleiders, besturen en raden van toezicht door de overheid en inspectie aangesproken op de kwaliteit van het onderwijs en zien zij het als hun taak om leraren aan te spreken en te controleren op onderwijsopbrengsten. Kortom: toezicht, controle en ‘bestuurlijke borging’.
7. Onderwijs 2.0: Rollen en verantwoordelijkheden van leraren en leerlingen
De huidige en toekomstige internet samenleving kenmerkt zich door interactiviteit en democratisering, waarbij iedereen bijdraagt aan productie van nieuws, media, productevaluaties, kwaliteitsoordelen, etc. Hoe zal het onderwijs zich in navolging van web2.0 of web3.0 ontwikkelingen richting Onderwijs2.0?Als het gaat om het feitelijke leerproces van leerlingen is het de vraag in hoeverre trends op internet ook hun invloed zullen hebben op het onderwijs. Worden leerlingen producten van kennis en leerinhouden en sleutelpersonen in kwaliteitsoordelen ten aanzien van scholen en leraren (‘prosumers’) . Of hebben in 2020 onderwijsinhoud en leermiddelen vooral een gesloten karakter, waarbij (internationale) standaardisering centraal staat en de leerling kant en klare leerinhouden, canons en kennisbases dient te verwerven (‘consumer’).
8. Onderzoek en evidence (onderzoek bewijs) in het onderwijs
In navolging van andere sectoren Is er groeiende aandacht voor het baseren van onderwijsaanpakken en innovaties op de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek (evidence based). Met name de verwachtingen ten aanzien van de bijdrage van neuropsychologisch onderzoek aan de ontwikkeling van effectieve onderwijsmethodieken zijn hoog. Naast de groeiende aandacht voor wetenschappelijk onderzoek is er ook steeds meer aandacht voor praktijkonderzoek in academische scholen, waar leraren door onderzoek naar hun eigen praktijk hun onderwijs verbeteren.
Huidig neuropsychologisch onderzoek bevestigd de eenzijdige overwaardering voor de ontwikkeling van cognitieve capaciteiten.
Niet iedereen hoeft en kan excelleren op het cognitieve domein. Deze eenzijdigheid is zelfs slecht voor onze innovativiteit en het streven naar een kenniseconomie. De samenleving heeft een groeiende behoefte aan creativiteit, probleemoplossend vermogen, samenwerking, culturele en morele sensitiviteit, zorgzaamheid én vakmanschap.
Hieruit blijkt de enorme uitdaging voor allen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van menselijke capaciteiten. Met name voor de Overheid het Onderwijs en het bedrijfsleven is het van groot belang om goed met deze uitdagingen en trends om te kunnen gaan. Er is een kloof tussen onderwijs en het bedrijfsleven te overbruggen.
Een kloof te overbruggen
De huidige minister van Onderwijs heeft begin dit jaar (2015) iedereen uitgedaagd om een essay te schrijven over het hoger onderwijs van de toekomst. Verzocht werd hierbij groot, creatief en dwars te denken. Wat zie je voor je als je denkt aan een hogeschool of universiteit over 15 of 20 jaar?
Als winnaar koos de jury voltallig voor een innovatief essay. De schrijfster stelt: ,,Waarom verwachten we van jongeren dat ze na vier jaar de kennis hebben om een leven lang vooruit te kunnen? Laat de huidige structuur van het onderwijs (waarbij je leert en daarna een baan zoekt) dus los..” Volgens de jury geeft zij een belangrijke boodschap af: combineer leren en werken. Ga gedurende de studie ook reizen of werken en pik daarna de draad van het studeren weer op. Op deze manier heb je al werkervaring opgedaan voordat je afstudeert en kun je Studeren, Leven en Werken met elkaar verenigen. Er wordt gepleit voor flexibilisering, om de weg naar het diploma persoonlijker te maken. Ook na het afronden van een studie, kun je doorgaan met leren. Op de eerste plaats is dan ook geëindigd een filosofiestudente aan de Radboud Universiteit Nijmegen: Karlijn Ligtenberg.
Er is een kloof tussen Studeren, Leven en Werken te overbruggen. En dáár zijn innovatieve bruggenbouwers voor nodig! Een manier om deze kloof te dichten is de inzet van ‘het lectoraat’.
Toename lectoraten in hoger onderwijs
In het hoger beroepsonderwijs bestaat vanaf 2001 de functie van lector. Sinds 2006 heeft het MBO een eerste lectoraat. Lectoren hebben de opdracht kennis te ontwikkelen en te laten circuleren in interactie met de beroepspraktijk, kennisinstituten en het beroepsonderwijs. Van hen wordt verwacht dat ze praktijkgericht onderzoek verrichten naar aanleiding van vragen uit de beroepspraktijk. Dit praktijkgericht onderzoek draagt bij aan kennisontwikkeling en kennisoverdracht, en aan de ontwikkeling van docenten en studenten. Ook draagt het bij aan het vermogen van bedrijven om te innoveren.
Publiek Private samenwerking
In de toekomst zullen zowel studenten, bedrijven en scholen samen aan gemeenschappelijke doelen werken. Een publiek-private samenwerking (PPS) is in feite een startend bedrijf waarin deze partijen met elkaar samenwerken.
Keer terug van Onderwijs Branche werkgelegenheid naar de Onderwijs Branche
Keer terug naar Talentenbranche